Speaker:

Laten we gaan!

Speaker:

Ik ben bang dat ik nu moet gaan!

Speaker:

Temo che devo andare adesso!

Speaker:

Ik ga naar buiten.

Speaker:

Sto uscendo.

Speaker:

Het is tijd dat ik ga!

Speaker:

È ora che io vada!

Speaker:

Ik zet mijn reizen voort.

Speaker:

Sto continuando i miei viaggi.

Speaker:

Ik vertrek binnenkort naar Rome.

Speaker:

Tra poco parto per Roma.

Speaker:

Ik ga naar het busstation.

Speaker:

Sto andando alla stazione degli autobus.

Speaker:

Mijn vlucht vertrekt over 2 uur.

Speaker:

Il mio volo parte tra 2 ore.

Speaker:

Ik wilde afscheid nemen.

Speaker:

Volevo dirti addio.

Speaker:

Het was een plezier.

Speaker:

È stato un piacere.

Speaker:

Heel erg bedankt voor alles.

Speaker:

Grazie mille per tutto.

Speaker:

Het was geweldig je te ontmoeten.

Speaker:

È stato meraviglioso incontrarti.

Speaker:

Waar ga je heen?

Speaker:

Dove sei diretto dopo?

Speaker:

Heb een veilige reis.

Speaker:

Buon viaggio.

Speaker:

Veilige reizen!

Speaker:

Viaggi sicuri!

Speaker:

Fijne reizen!

Speaker:

Buon viaggio!

Speaker:

Ik ben zo blij dat onze paden elkaar kruisten.

Speaker:

Sono così felice che le nostre strade si siano incrociate.