Vamos de táxi!
Speaker:Laten we met de taxi gaan!
Speaker:Você poderia me chamar um táxi?
Speaker:Kunt u mij een taxi bellen?
Speaker:Você poderia, por favor, ligar o medidor?
Speaker:Kunt u alstublieft de meter aanzetten?
Speaker:Estou indo para o centro da cidade.
Speaker:Ik ga naar het stadscentrum.
Speaker:Aqui está o endereço. você conhece?
Speaker:Hier is het adres. Ken jij het?
Speaker:Conte-me algo sobre o povo da Holanda.
Speaker:Vertel me iets over de mensen in Nederland.
Speaker:Onde está a melhor vista por aqui?
Speaker:Waar is hier het beste uitzicht?
Speaker:O que você recomenda nesta cidade?
Speaker:Wat raad jij aan in deze stad?
Speaker:Onde está a melhor vida noturna por aqui?
Speaker:Waar is het beste nachtleven hier?
Speaker:Você poderia desligar a música?
Speaker:Kun je de muziek zachter zetten?
Speaker:Você poderia aumentar a música?
Speaker:Kun je de muziek harder zetten?
Speaker:Que tipo de música é essa?
Speaker:Wat voor soort muziek is dit?
Speaker:Por favor, desacelere um pouco, não estou com pressa!
Speaker:Doe het alsjeblieft een beetje langzamer, ik heb geen haast!
Speaker:Por favor, despacha-te! Estou atrasado!
Speaker:Schiet op alsjeblieft! Ik kom te laat!
Speaker:Lá está, à frente à esquerda.
Speaker:Daar is het, verderop aan de linkerkant.
Speaker:Vire à direita aqui. Está ali.
Speaker:Sla hier rechtsaf. Het is daar.
Speaker:É à frente no próximo quarteirão.
Speaker:Het is verderop in het volgende blok.
Speaker:Aqui está bom, por favor, encoste.
Speaker:Hier is het goed, stop alsjeblieft.
Speaker:Você pode esperar aqui, eu já volto?
Speaker:Kun je hier wachten, en ik ben zo terug?