Speaker:

Luister naar elke zin en herhaal deze hardop.

Speaker:

Het spijt me, ik heb je naam niet verstaan.

Speaker:

Lo siento, no entendí tu nombre.

Speaker:

Waar kom je vandaan?

Speaker:

¿De dónde eres?

Speaker:

Ik kom uit Nederland.

Speaker:

Soy de Holanda.

Speaker:

Dit is mijn eerste keer in Spanje.

Speaker:

Esta es mi primera vez en España.

Speaker:

Hoe oud ben je?

Speaker:

¿Cuántos años tiene?

Speaker:

Ik ben 25 jaar oud.

Speaker:

Tengo 25 años.

Speaker:

Heb je broers of zussen?

Speaker:

¿Tienes hermanos?

Speaker:

Ik heb 2 broers en 1 zus.

Speaker:

Tengo 2 hermanos y 1 hermana.

Speaker:

Ik heb geen broers en zussen.

Speaker:

no tengo hermanos

Speaker:

Ik lieg soms.

Speaker:

Miento a veces.

Speaker:

Waar gaan we naartoe?

Speaker:

¿A dónde vamos?

Speaker:

Waar woon je?

Speaker:

¿Dónde vive?

Speaker:

Hoe lang heb je hier gewoond?

Speaker:

¿Cuanto tiempo has vivido aqui?

Speaker:

Wat doe je voor werk?

Speaker:

¿En qué trabajas?

Speaker:

Doe jij aan een sport?

Speaker:

¿Practicas algún deporte?

Speaker:

Ik hou van voetballen, maar niet in een team.

Speaker:

Me encanta jugar al fútbol, ​​pero no en un equipo.

Speaker:

Wat zijn je hobbies?

Speaker:

¿Cuáles son tus aficiones?

Speaker:

Kun je mij leren hoe ik dat moet doen?

Speaker:

¿Puedes enseñarme cómo hacer eso?

Speaker:

Waar ben jij enthousiast over deze dagen?

Speaker:

¿Qué te emociona estos días?

Speaker:

Wat zijn jouw projecten?

Speaker:

¿Cuáles son tus proyectos?

Speaker:

Van welk soort muziek heb je de laatste tijd genoten?

Speaker:

¿Qué tipo de música has estado disfrutando últimamente?

Speaker:

Volg jij een tv-programma?

Speaker:

¿Estás siguiendo algún programa de televisión?

Speaker:

Heb jij de laatste tijd nog goede films gezien?

Speaker:

¿Has visto alguna buena película últimamente?

Speaker:

Wat is je favoriete seizoen?

Speaker:

¿Cuál es tu temporada favorita?

Speaker:

Wat zijn je favoriete gerechten?

Speaker:

¿Cuáles son sus comidas favoritas?

Speaker:

Hoe lang leer je al Nederlands?

Speaker:

¿Cuánto tiempo llevas aprendiendo holandés?

Speaker:

wat is jouw email adres?

Speaker:

¿Cuál es su dirección de correo electrónico?

Speaker:

Mag ik uw telefoonnummer?

Speaker:

¿Podría tener su número de teléfono?

Speaker:

Wil je vanavond met mij uit eten?

Speaker:

¿Te gustaría cenar conmigo esta noche?

Speaker:

Ik heb het druk vanavond, wat dacht je van dit weekend?

Speaker:

Estoy ocupado esta noche, ¿qué tal este fin de semana?

Speaker:

Kom je vrijdag bij mij eten?

Speaker:

¿Me acompañarías a cenar el viernes?

Speaker:

Ik ben dan bezig. Wat dacht je van zaterdag?

Speaker:

Estoy ocupado entonces. ¿Qué tal el sábado en su lugar?

Speaker:

Zaterdag werkt voor mij. Het is een plan!

Speaker:

Sábado trabaja para mí. ¡Es un plano!

Speaker:

Ik ben te laat, ik ben er snel!

Speaker:

¡Llego tarde, estaré allí pronto!

Speaker:

Jij vrolijkt altijd mijn dag op.

Speaker:

Siempre alegras mi día.

Speaker:

Geweldig! Vergeet niet om deze aflevering meerdere keren te beluisteren om de retentie te verbeteren! Gelukkige verbindingen.