Laten we gaan!
Speaker:Je spreekt heel goed Italiaans.
Speaker:Parli molto bene l'italiano.
Speaker:Ik voel me eindelijk op mijn gemak als ik Italiaans spreek.
Speaker:Finalmente mi sento a mio agio nel parlare italiano.
Speaker:Ik weet niet zeker wat vloeiend Italiaans spreken betekent.
Speaker:Non sono nemmeno sicuro di cosa significhi parlare correntemente l'italiano.
Speaker:Ik voel mij op mijn gemak bij het spreken en uitdrukken van mezelf in het Italiaans.
Speaker:Mi sento a mio agio nel parlare e nell'esprimermi in italiano.
Speaker:Maar er zijn altijd dingen die ik niet begrijp.
Speaker:Ma ci sono sempre cose che non capisco.
Speaker:Ik denk dat er altijd meer te leren valt.
Speaker:Penso che ci sia sempre altro da imparare.
Speaker:Ik denk dat er altijd Italiaanstaligen zullen zijn die ik niet helemaal versta.
Speaker:Penso che ci saranno sempre alcuni che parlano italiano che non capirò del tutto.
Speaker:Dat zou in het Nederlands ook zo kunnen zijn!
Speaker:Potrebbe essere vero anche in olandese!
Speaker:Soms heb ik het gevoel dat ik in het Italiaans een ander mens ben dan in het Nederlands.
Speaker:A volte mi sento come se fossi una persona diversa in italiano rispetto a quando sono in olandese.
Speaker:Ik hou van wie ik ben in beide talen!
Speaker:Adoro chi sono in entrambe le lingue!