Laten we gaan!
Speaker:Laten we oefenen!
Speaker:Entraînons-nous!
Speaker:Wil je talen delen?
Speaker:Vous voulez partager des langues ?
Speaker:Laten we een kop koffie drinken en Nederlands en Frans delen!
Speaker:Prenons un café et partageons le néerlandais et le français !
Speaker:Wilt u samen onze talen oefenen?
Speaker:Vous souhaitez pratiquer nos langues ensemble ?
Speaker:Spreek mij alstublieft in het Frans aan.
Speaker:S'il vous plaît, parlez-moi en français.
Speaker:Wat dacht je ervan om in het Nederlands tegen mij te praten,
Speaker:Et si tu me parlais en néerlandais,
Speaker:en ik zal met je praten in het Frans.
Speaker:et je vous parlerai en français.
Speaker:We zullen om beurten.
Speaker:Nous allons nous relayer.
Speaker:Ik spreek Nederlands, en jij spreekt Frans.
Speaker:Je parlerai néerlandais et vous parlerez français.
Speaker:We praten een paar minuten en wisselen dan.
Speaker:Nous parlerons pendant quelques minutes, puis échangeons.
Speaker:Hoe gaat het?
Speaker:Comment ça va?
Speaker:Waar ben jij de laatste tijd enthousiast over?
Speaker:Qu'est-ce qui vous passionne ces derniers temps ?
Speaker:Veel plezier met praten!