Andiamo!
Speaker:Come stanno andando i tuoi progetti?
Speaker:Hoe gaan uw projecten?
Speaker:Sei una persona mattiniera o un nottambulo?
Speaker:Ben jij een ochtendmens of een nachtbraker?
Speaker:Hai mai avuto animali domestici?
Speaker:Heeft u ooit huisdieren gehad?
Speaker:Hai altri partner linguistici?
Speaker:Heeft u nog andere taalpartners?
Speaker:Perché vuoi imparare l'italiano?
Speaker:Waarom wil je Italiaans leren?
Speaker:Come hai studiato l'italiano?
Speaker:Hoe heb je Italiaans gestudeerd?
Speaker:Da quanto tempo studi l'italiano?
Speaker:Hoe lang leer je al Italiaans?
Speaker:Il tuo italiano è molto meglio del mio olandese.
Speaker:Jouw Italiaans is veel beter dan mijn Nederlands.
Speaker:Il tuo italiano sta diventando piuttosto buono.
Speaker:Je Italiaans wordt behoorlijk goed.
Speaker:La tua pronuncia italiana sta migliorando.
Speaker:Uw Italiaanse uitspraak verbetert.
Speaker:Il tuo accento italiano ha bisogno di un po' di lavoro.
Speaker:Je Italiaanse accent heeft wat werk nodig.
Speaker:Che tipo di viaggio ti piace?
Speaker:Van wat voor soort reizen houd jij?
Speaker:dove hai viaggiato?
Speaker:Waar heb je gereisd?
Speaker:Dove ti immagini tra 10 anni?
Speaker:Waar zie jij jezelf over 10 jaar?
Speaker:Cosa c'è dopo per te?
Speaker:Wat is het volgende voor jou?
Speaker:Dovresti provare questo podcast che sto ascoltando.
Speaker:Probeer deze podcast waar ik naar luister eens.