Speaker:

Allons-y!

Speaker:

Peut tu me rendre un service?

Speaker:

Kan je me een plezier doen?

Speaker:

Pourriez-vous m'ouvrir la porte ?

Speaker:

Kunt u de deur voor mij openen?

Speaker:

C'est vraiment lourd. Pouvez-vous m'aider à le soulever ?

Speaker:

Dit is echt zwaar. Kunt u mij helpen het op te tillen?

Speaker:

Quelqu'un peut-il m'aider à apporter ça dans ma voiture ?

Speaker:

Kan iemand mij helpen dit naar mijn auto te brengen?

Speaker:

Il est fragile, soyez prudent lorsque vous le manipulez.

Speaker:

Het is kwetsbaar, wees voorzichtig als u ermee omgaat.

Speaker:

Je veux celui-là là-haut, pouvez-vous m'aider à le descendre ?

Speaker:

Ik wil die daarboven, kun je me helpen hem naar beneden te krijgen?

Speaker:

Je prends juste un café rapide, ça te dérange si je commande avant toi ?

Speaker:

Ik ga even snel koffie halen, vind je het erg als ik eerder bestel dan jij?

Speaker:

Tu peux me passer le lait ?

Speaker:

Kun je mij de melk geven?

Speaker:

Je suis pressé, est-ce que je peux passer devant toi ?

Speaker:

Ik heb haast, is het goed als ik voor je uit ga?

Speaker:

Nous étions ici avant vous, ça vous dérange d'attendre ?

Speaker:

Wij waren hier eerder dan jij, vind je het erg om te wachten?

Speaker:

Pourriez-vous s'il vous plaît vous écarter du chemin ?

Speaker:

Kunt u alstublieft uit de weg gaan?

Speaker:

Ça vous dérange si j'augmente le chauffage ? J'ai froid.

Speaker:

Vind je het erg als ik de verwarming hoger zet? Ik heb het koud.

Speaker:

Je suis gelé ! As-tu une veste que je peux emprunter ?

Speaker:

Ik bevries! Heeft u een jas die ik kan lenen?

Speaker:

Allez-vous allumer le ventilateur ? Il fait tellement chaud ici !

Speaker:

Zet jij de ventilator aan? Het is hier zo heet!

Speaker:

Pourriez-vous baisser votre musique ? C'est vraiment bruyant.

Speaker:

Zou je je muziek zachter kunnen zetten? Het is echt luid.

Speaker:

Êtes-vous disponible pour me conduire à l'aéroport ?

Speaker:

Bent u beschikbaar om mij naar het vliegveld te brengen?

Speaker:

Pouvez-vous venir me chercher après les cours ?

Speaker:

Kun je mij na de les ophalen?

Speaker:

Veux-tu m'aider à retrouver mes lunettes ? Je ne vois pas !

Speaker:

Help jij mij mijn bril te vinden? Ik kan het niet zien!

Speaker:

Tu peux me passer la télécommande ?

Speaker:

Kun je mij de afstandsbediening toewerpen?

Speaker:

Seriez-vous prêt à changer de siège avec nous ?

Speaker:

Zou u bereid zijn om bij ons van stoel te wisselen?

Speaker:

Il y a quelqu'un d'assis, là? Est-ce que ça vous intéresse si nous sommes assis ici ?

Speaker:

Zit hier iemand? Vind je het erg als we hier zitten?

Speaker:

Puis-je prendre cette chaise pour mon ami ?

Speaker:

Kan ik deze stoel meenemen voor mijn vriend?

Speaker:

Voudriez-vous parler de ce podcast à votre ami ?

Speaker:

Zou je je vriend over deze podcast vertellen?