Luister naar elke zin en herhaal deze hardop.
Speaker:Het spijt me, ik heb je naam niet verstaan.
Speaker:Es tut mir leid, ich habe Ihren Namen nicht verstanden.
Speaker:Waar kom je vandaan?
Speaker:Woher kommst du?
Speaker:Ik kom uit Nederland.
Speaker:Ich komme aus den Niederlanden.
Speaker:Dit is mijn eerste keer in Duitsland.
Speaker:Dies ist mein erstes Mal in Deutschland.
Speaker:Hoe oud ben je?
Speaker:Wie alt bist du?
Speaker:Ik ben 25 jaar oud.
Speaker:Ich bin 25 Jahre alt.
Speaker:Heb je broers of zussen?
Speaker:Hast du Geschwister?
Speaker:Ik heb 2 broers en 1 zus.
Speaker:Ich habe 2 Brüder und 1 Schwester.
Speaker:Ik heb geen broers en zussen.
Speaker:Ich habe keine Geschwister.
Speaker:Ik lieg soms.
Speaker:Ich lüge manchmal.
Speaker:Waar gaan we naartoe?
Speaker:Wohin gehen wir?
Speaker:Waar woon je?
Speaker:Wo wohnst du?
Speaker:Hoe lang heb je hier gewoond?
Speaker:Wie lange hast du hier gelebt?
Speaker:Wat doe je voor werk?
Speaker:Was machst du beruflich?
Speaker:Doe jij aan een sport?
Speaker:Machst du Sport?
Speaker:Ik hou van voetballen, maar niet in een team.
Speaker:Ich liebe es, Fußball zu spielen, aber nicht in einer Mannschaft.
Speaker:Wat zijn je hobbies?
Speaker:Was sind deine Hobbies?
Speaker:Kun je mij leren hoe ik dat moet doen?
Speaker:Kannst du mir beibringen, wie man das macht?
Speaker:Waar ben jij enthousiast over deze dagen?
Speaker:Worauf freust du dich in diesen Tagen?
Speaker:Wat zijn jouw projecten?
Speaker:Was sind Ihre Projekte?
Speaker:Van welk soort muziek heb je de laatste tijd genoten?
Speaker:Welche Art von Musik haben Sie in letzter Zeit genossen?
Speaker:Volg jij een tv-programma?
Speaker:Verfolgen Sie eine Fernsehsendung?
Speaker:Heb jij de laatste tijd nog goede films gezien?
Speaker:Hast du in letzter Zeit gute Filme gesehen?
Speaker:Wat is je favoriete seizoen?
Speaker:Welche Jahreszeit magst du am liebsten?
Speaker:Wat zijn je favoriete gerechten?
Speaker:Was sind deine Lieblingsspeisen?
Speaker:Hoe lang leer je al Nederlands?
Speaker:Wie lange lernen Sie schon Niederländisch?
Speaker:wat is jouw email adres?
Speaker:Was ist Ihre E-Mail-Adresse?
Speaker:Mag ik uw telefoonnummer?
Speaker:Könnte ich Ihre Telefonnummer haben?
Speaker:Wil je vanavond met mij uit eten?
Speaker:Möchtest du heute Abend mit mir zu Abend essen?
Speaker:Ik heb het druk vanavond, wat dacht je van dit weekend?
Speaker:Ich bin heute Abend beschäftigt, wie wäre es mit diesem Wochenende?
Speaker:Kom je vrijdag bij mij eten?
Speaker:Würdest du am Freitag zum Abendessen mit mir kommen?
Speaker:Ik ben dan bezig. Wat dacht je van zaterdag?
Speaker:Dann bin ich beschäftigt. Wie wäre es stattdessen mit Samstag?
Speaker:Zaterdag werkt voor mij. Het is een plan!
Speaker:Samstag passt für mich. Es ist ein Plan!
Speaker:Ik ben te laat, ik ben er snel!
Speaker:Ich bin spät dran, ich bin bald da!
Speaker:Jij vrolijkt altijd mijn dag op.
Speaker:Du erhellst immer meinen Tag.
Speaker:Geweldig! Vergeet niet om deze aflevering meerdere keren te beluisteren om de retentie te verbeteren! Gelukkige verbindingen.