Laten we met de taxi gaan!
Speaker:¡Vamos en taxi!
Speaker:Kunt u mij een taxi bellen?
Speaker:¿Podrías llamarme un taxi?
Speaker:Kunt u alstublieft de meter aanzetten?
Speaker:¿Podría por favor encender el medidor?
Speaker:Ik ga naar het stadscentrum.
Speaker:Me dirijo al centro de la ciudad.
Speaker:Hier is het adres. Ken jij het?
Speaker:Aquí está la dirección. ¿Lo sabes?
Speaker:Vertel me iets over de mensen in Spanje.
Speaker:Cuéntame algo sobre la gente de España.
Speaker:Waar is hier het beste uitzicht?
Speaker:¿Dónde está la mejor vista por aquí?
Speaker:Wat raad jij aan in deze stad?
Speaker:¿Qué recomiendas en esta ciudad?
Speaker:Waar is het beste nachtleven hier?
Speaker:¿Dónde está la mejor vida nocturna por aquí?
Speaker:Kun je de muziek zachter zetten?
Speaker:¿Podrías bajar la música?
Speaker:Kun je de muziek harder zetten?
Speaker:¿Podrías subir la música?
Speaker:Wat voor soort muziek is dit?
Speaker:¿Qué clase de música es esta?
Speaker:Doe het alsjeblieft een beetje langzamer, ik heb geen haast!
Speaker:¡Por favor, reduzca la velocidad un poco, no tengo prisa!
Speaker:Schiet op alsjeblieft! Ik kom te laat!
Speaker:¡Por favor, apúrate! ¡Se me hace tarde!
Speaker:Daar is het, verderop aan de linkerkant.
Speaker:Ahí está, adelante a la izquierda.
Speaker:Sla hier rechtsaf. Het is daar.
Speaker:Gire a la derecha aquí. Es por allá.
Speaker:Het is verderop in het volgende blok.
Speaker:Está más adelante en la siguiente cuadra.
Speaker:Hier is het goed, stop alsjeblieft.
Speaker:Aquí está bien, por favor deténgase.
Speaker:Kun je hier wachten, en ik ben zo terug?
Speaker:¿Puedes esperar aquí y vuelvo enseguida?