Speaker: 00:00:00

Allons-y!

Speaker: 00:00:01

Vous parlez très bien le néerlandais.

Speaker: 00:00:04

Je spreekt zeer goed Nederlands.

Speaker: 00:00:11

Je me sens enfin à l'aise pour parler néerlandais.

Speaker: 00:00:15

Ik voel me eindelijk op mijn gemak als ik Nederlands spreek.

Speaker: 00:00:24

Je ne suis même pas sûr de ce que signifie parler couramment le néerlandais.

Speaker: 00:00:29

Ik weet niet zeker wat vloeiend Nederlands spreken betekent.

Speaker: 00:00:40

Je me sens à l'aise pour parler et m'exprimer en néerlandais.

Speaker: 00:00:44

Ik voel mij op mijn gemak bij het spreken en uitdrukken in het Nederlands.

Speaker: 00:00:55

Mais il y a toujours des choses que je ne comprends pas.

Speaker: 00:00:59

Maar er zijn altijd dingen die ik niet begrijp.

Speaker: 00:01:07

Je pense qu'il y a toujours plus à apprendre.

Speaker: 00:01:10

Ik denk dat er altijd meer te leren valt.

Speaker: 00:01:17

Je pense qu'il y aura toujours des néerlandophones que je ne comprends pas bien.

Speaker: 00:01:23

Ik denk dat er altijd wel Nederlandstaligen zullen zijn die ik niet helemaal versta.

Speaker: 00:01:35

Cela pourrait aussi être vrai en français !

Speaker: 00:01:38

Dat zou in het Frans ook zo kunnen zijn!

Speaker: 00:01:45

Parfois, j'ai l'impression d'être une personne différente en néerlandais et en français.

Speaker: 00:01:52

Soms heb ik het gevoel dat ik in het Nederlands een ander persoon ben dan in het Frans.

Speaker: 00:02:03

J'aime qui je suis dans les deux langues !

Speaker: 00:02:06

Ik hou van wie ik ben in beide talen!