Speaker:

Luister naar elke zin en herhaal deze hardop.

Speaker:

Het spijt me, ik heb je naam niet verstaan.

Speaker:

Scusa, non ho capito il tuo nome.

Speaker:

Waar kom je vandaan?

Speaker:

Di dove sei?

Speaker:

Ik kom uit Nederland.

Speaker:

Vengo dai Paesi Bassi.

Speaker:

Dit is mijn eerste keer in Italië.

Speaker:

Questa è la mia prima volta in Italia.

Speaker:

Hoe oud ben je?

Speaker:

Quanti anni hai?

Speaker:

Ik ben 25 jaar oud.

Speaker:

Ho 25 anni.

Speaker:

Heb je broers of zussen?

Speaker:

Hai qualche fratello?

Speaker:

Ik heb 2 broers en 1 zus.

Speaker:

Ho 2 fratelli e 1 sorella.

Speaker:

Ik heb geen broers en zussen.

Speaker:

Non ho fratelli.

Speaker:

Ik lieg soms.

Speaker:

A volte mento.

Speaker:

Waar gaan we naartoe?

Speaker:

Dove stiamo andando?

Speaker:

Waar woon je?

Speaker:

Dove vivi?

Speaker:

Hoe lang heb je hier gewoond?

Speaker:

Quanto tempo hai vissuto qui?

Speaker:

Wat doe je voor werk?

Speaker:

Che lavoro fai?

Speaker:

Doe jij aan een sport?

Speaker:

Fai qualche sport?

Speaker:

Ik hou van voetballen, maar niet in een team.

Speaker:

Mi piace giocare a calcio, ma non in una squadra.

Speaker:

Wat zijn je hobbies?

Speaker:

Quali sono i tuoi hobby?

Speaker:

Kun je mij leren hoe ik dat moet doen?

Speaker:

Puoi insegnarmi come si fa?

Speaker:

Waar ben jij enthousiast over deze dagen?

Speaker:

Di cosa sei entusiasta in questi giorni?

Speaker:

Wat zijn jouw projecten?

Speaker:

Quali sono i tuoi progetti?

Speaker:

Van welk soort muziek heb je de laatste tijd genoten?

Speaker:

Che tipo di musica hai ascoltato di recente?

Speaker:

Volg jij een tv-programma?

Speaker:

Segui qualche programma televisivo?

Speaker:

Heb jij de laatste tijd nog goede films gezien?

Speaker:

Hai visto qualche bel film ultimamente?

Speaker:

Wat is je favoriete seizoen?

Speaker:

Qual'è la tua stagione preferita?

Speaker:

Wat zijn je favoriete gerechten?

Speaker:

Quali sono i tuoi cibi preferiti?

Speaker:

Hoe lang leer je al Nederlands?

Speaker:

Da quanto tempo studi l'olandese?

Speaker:

wat is jouw email adres?

Speaker:

Qual è il tuo indirizzo e-mail?

Speaker:

Mag ik uw telefoonnummer?

Speaker:

Potrei avere il tuo numero di telefono?

Speaker:

Wil je vanavond met mij uit eten?

Speaker:

Vuoi cenare con me stasera?

Speaker:

Ik heb het druk vanavond, wat dacht je van dit weekend?

Speaker:

Sono impegnato stasera, che ne dici di questo fine settimana?

Speaker:

Kom je vrijdag bij mij eten?

Speaker:

Verresti a cena con me venerdì?

Speaker:

Ik ben dan bezig. Wat dacht je van zaterdag?

Speaker:

Allora sono occupato. Che ne dite invece di sabato?

Speaker:

Zaterdag werkt voor mij. Het is een plan!

Speaker:

Sabato funziona per me. È un piano!

Speaker:

Ik ben te laat, ik ben er snel!

Speaker:

Sono in ritardo, arrivo presto!

Speaker:

Jij vrolijkt altijd mijn dag op.

Speaker:

Mi illumini sempre la giornata.

Speaker:

Geweldig! Vergeet niet om deze aflevering meerdere keren te beluisteren om de retentie te verbeteren! Gelukkige verbindingen.