¡Vamos!
Speaker:¿Cómo van tus proyectos?
Speaker:Hoe gaan uw projecten?
Speaker:¿Eres una persona mañanera o noctámbula?
Speaker:Ben jij een ochtendmens of een nachtbraker?
Speaker:¿Alguna vez has tenido mascotas?
Speaker:Heeft u ooit huisdieren gehad?
Speaker:¿Tienes otros compañeros de idioma?
Speaker:Heeft u nog andere taalpartners?
Speaker:¿Por qué quieres aprender español?
Speaker:Waarom wil je Spaans leren?
Speaker:¿Cómo has estado estudiando español?
Speaker:Hoe heb je Spaans gestudeerd?
Speaker:¿Cuánto tiempo llevas aprendiendo español?
Speaker:Hoe lang leer je al Spaans?
Speaker:Tu español es mucho mejor que mi holandés.
Speaker:Jouw Spaans is veel beter dan mijn Nederlands.
Speaker:Tu español está mejorando bastante.
Speaker:Je Spaans wordt behoorlijk goed.
Speaker:Tu pronunciación en español está mejorando.
Speaker:Je Spaanse uitspraak verbetert.
Speaker:Tu acento español necesita algo de trabajo.
Speaker:Je Spaanse accent heeft wat werk nodig.
Speaker:¿Qué tipo de viaje te gusta?
Speaker:Van wat voor soort reizen houd jij?
Speaker:¿A donde has viajado?
Speaker:Waar heb je gereisd?
Speaker:¿Dónde te imaginas dentro de 10 años?
Speaker:Waar zie jij jezelf over 10 jaar?
Speaker:¿Qué sigue para ti?
Speaker:Wat is het volgende voor jou?
Speaker:Deberías probar este podcast que estoy escuchando.
Speaker:Probeer deze podcast waar ik naar luister eens.